De provincie Noord-Holland heeft geld nodig en wil daarom de belastingen verhogen met 9,5% (!). Op 6 november bespreekt Provinciale Staten dat voorstel. Deze belastingverhoging is het resultaat van jarenlange samenwerking tussen twee tegengestelde partijen, de VVD en GroenLinks. Keuzes maken is moeilijk, tegengestelde wensen moeten allemaal worden gehonoreerd. De burger betaalt de rekening, maar niet elke burger: alleen de benzine- en dieselrijder.

De provinciale belastingen zijn de opcenten, een bedrag dat de provincie mag heffen bovenop de door u betaalde wegenbelasting. Het is dus niet zo dat alle burgers van Noord-Holland aan de provincie belasting verschuldigd zijn. Het zijn de automobilist en de motorrijder die moeten betalen als de provincie teveel uitgeeft. Dat is niet de enige ongelijkheid. Want bestuurders van een elektrische auto hoeven in het geheel geen opcenten te betalen. Oftewel, de rekening van deze 9,5% belastingverhoging komt uitsluitend te liggen bij diesel- en benzinerijders, die betalen het gelag.

Belastingverhoging is bewuste keuze
In de vorige periode wilde de VVD Noord-Holland (Laat autobezitters niet opdraaien voor lege kas, 22 november 2021) al de opcenten verhogen om daarmee meer aan grondexploitatie voor huizenbouw te kunnen doen. Dat voorstel haalde het toen niet met name door verzet van Namens Noord-Hollanders. De provinciale verkiezingen boden een nieuwe ronde met nieuwe kansen. In de coalitie werd D66 ingewisseld voor BBB maar de as van VVD en GroenLinks bleef bestaan en daarmee het teveel aan uitgaven. Het voorstel voor belastingverhoging werd ditmaal opgenomen in het coalitieakkoord. Dus bespreekt Provinciale Staten op 6 november alsnog het voorstel voor die felbegeerde belastingverhoging. De provincie verkoopt dat positief, maar daar zijn een aantal kanttekeningen bij te maken.

Hoe de provincie belastingverhoging ‘positief’ verkoopt
Zo stelt de provincie dat de laatste stijging 14 jaar geleden was. Dit suggereert dat belastingen nu eenmaal dienen te stijgen en dat het hoog tijd wordt. Hoezo? Dat zou immers niet hoeven bij verstandiger en financieel voorzichtiger beleid. 10 jaar lang ging het prima, maar sinds de samenwerking tussen VVD en GroenLinks vanaf 2019 wordt er veel meer uitgegeven dan er binnenkomt. Het belasten van benzine- en dieselrijders is geen noodzaak, maar een keuze.

Een ander argument van de provincie is dat het geld uit de begroting grotendeels gaat naar bruggen, havens, sluizen, wegen en OV. De suggestie is dat het dus redelijk is om de automobilist de hele begroting te laten betalen. Echter, uit de jaarrekening 2022 blijkt dat de uitgaven voor infrastructuur 265 miljoen van de 614 miljoen betreffen. Dat is nog niet eens de helft van de provinciale begroting! Nog los van de vreemde redenering dat automobilisten en motorrijders degenen zouden moeten zijn die moeten betalen voor haven, sluizen en OV – én de hele rest van de begroting.

Hoe de provincie de belastingverhoging niet verkoopt (weggemoffelde reden)
Tenslotte is nog interessant te kijken naar de reden voor belastingverhoging die de provincie niet noemt. De provincie noemt wel de inflatie en de vele opgaven die er liggen, maar niet dat in de vorige bestuursperiode de coalitie met geld smeet en een flink aantal reserves opmaakte. Zoals het Parool-artikel al zei: als je weet dat je je wasmachine tussen nu en drie jaar moet vervangen, maar je spaargeld uitgeeft aan andere zaken, dan heb je na drie jaar ineens een groot probleem. In die situatie is de provincie terecht gekomen door de laatste 4 jaar honderden miljoenen uit de reserves te halen, in plaats van de tering naar de nering te zetten. Alleen door met geld te smijten en pijnlijke keuzes te vermijden kon de coalitie overleven. Daarom moeten benzine- en dieselrijders nu voor de provincie 38 miljoen per jaar extra ophoesten.

Share This